Manifest: diaken Temmerman
Discussie over manifest lijdt onder dode hoek
|
Diaken Maurice Temmerman mist in de polemiek over het manifest Gelovigen nemen het woord een centraal inzicht: de vernederde ander is de eerste eucharistie. Wat bedoelt de auteur daarmee? Mag ook die vernederde ander meespelen in de parochiehervorming? Wat ons betreft lijdt de discussie niet onder de dode hoek die diaken Temmerman meent te zien. Zijn bijdrage doet eigenlijk niets terzake. 1°) De discussie gaat over de Eucharistie, en niet over de diaconie. 2°) Zijn stelling dat de vernederde ander de eerste eucharistie is, klopt niet. In de polemiek over het manifest Gelovigen nemen het
woord gaat het telkens over de toekomst van de kerk. Die toekomst zou al of
niet afhankelijk zijn van het niet of wel toelaten van leken in het voorgaan
van de zondagsvieringen, het niet of wel toelaten van gehuwde mannen en
vrouwen tot het priesterambt, en het wel of niet toelaten van hertrouwde
gescheiden gelovigen tot het ontvangen van de communie. Interessant, maar ik
kan me niet van de indruk ontdoen dat de discussie lijdt onder een dode
hoek. En zo iets veroorzaakt veel ongelukken. Ook hier. Het is een
discussie over de Eucharistie, waarin krachtens goddelijke instelling een
priester moet voorgaan en die normaliter gevierd wordt in een kerkgebouw.
Voor diaconie is geen priester nodig (ook geen diaken!) en evenmin een
kerkgebouw; de Kerk heeft daarvoor andere instellingen en gebouwen! Ik zie niet in dat het in kleine gemeenschappen die over een dekenij verspreid zijn gemakkelijker kan om de caritas te beoefenen dan om Eucharistie te vieren. Voor zover het gaat om georganiseerde caritas is het ordewoord sinds ca. 1990: schaalvergroting! En wat betreft de caritas die iedere katholiek kan beoefenen is het probleem gewoonweg het slinken van het aantal gelovigen, die Jezus die weldoende rondging willen navolgen! Voorkeursliefde Weegschaal Dit beeld is
niet juist: de weegschaal waarin eucharistie en diaconie tegenover elkaar
afgewogen worden, is niet in evenwicht: in dit leven heeft de Eucharistie
het overwicht, in het eeuwig leven de
liefde
(1 Kor. 13). Benedictus XVI (zoals Ratzinger in zijn artikel over 'agapè' in het LThK), kent prioriteit toe (in dit leven!) aan de Eucharistie, omdat de zondige a.h.w. door Woord en Sacrament en dus door de Eucharistie tot onbaatzuchtige liefde moet bevrijd worden. Slechts in het licht van dé Eucharistie kunnen we in de vernederde ander Jezus herkennen. Zie verder wat ik al zo dikwijls geschreven heb over het drievoudig ambt van profeet, priester, pastor (verkondiging van het Woord, bediening van de sacramenten, beleving van de liefde), dat in de juiste volgorde of in de juiste innerlijke verhouding (Woord en Sacrament als prioritair t.o.v. en grondslag van de liefde) moet worden gezien, bv.: - in een artikel over het diaconaat ( http://users.telenet.be/denise.dinjart/Theologie/diaconaat.htm ): "Gezien wat het concilie zegt over het diakenambt, is het m.i. een misvatting dat dit ambt vooral zou bestaan in de beoefening van de diaconie. In deze misvatting is waarschijnlijk een vroegere visie op de hiërarchie werkzaam, waarbij de macht van deze hiërarchie werd verbonden met welbepaalde onderdelen van het drievoudig ambt. Zo was de bisschop verantwoordelijk voor de verkondiging en was de priester de voorganger in de liturgie, meer bepaald in de eucharistie; anders dan wat in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie het geval is, werd er geen bijzondere relatie gelegd tussen bisschop en eucharistie. Vanuit deze preconciliaire visie is het dan niet meer dan logisch dat het ambt van permanent diaken, dat door het concilie hersteld werd, opgevat wordt als het ambt van de diaconie. Men kan zich echter afvragen of hierdoor een 'Fehlentwicklung' in de kerkgeschiedenis, die door het Tweede Vaticaans Concilie gecorrigeerd werd, in de postconciliaire kerk toch niet gecontinueerd wordt. Door aan de diaken het pastorale of diaconale ambt ('taak') toe te wijzen (en parallel hiermee toch ook weer aan de bisschop het profetische en aan de priester het priesterlijke ambt?), maakt men van het drievoudig ambt al te zeer de zaak van de hiërarchie (de ambtsdragers of 'clerici') en dreigt men, zoals ook Greshake reeds zegde, te miskennen dat ook de leek betrokken is bij het uitoefenen van de taken van de Kerk en dat de dienst aan de wereld misschien zelfs diens uitgelezen werkterrein is. Juist als men bekommerd is om de positie van de leek in de Kerk, moet men er zich voor hoeden het diaconaat als diaconie op te vatten. In de toewijzing van de diaconie aan de diaken speelt waarschijnlijk een verkeerde opvatting van de Kerk als dienst aan de wereld een rol. Op dit misverstand aangaande wat het concilie zegde over de dienst van de Kerk aan de wereld, wees Louis Bouyer reeds in 1968. Bij de ambtsdragers zelf vatte in de postconciliaire tijd dikwijls een verkeerde opvatting post over de 'dienst' die zij te bewijzen hadden, zodat ze nogal eens faalden in het vervullen van hun leidinggevende rol en totaal onverantwoorde hervormingen toelieten. De dienst aan de wereld werd namelijk zo opgevat dat de Kerk de wereld niet meer tot het evangelie moest bekeren, maar zich zelf moest aanpassen aan de wereld, om des te beter te kunnen inspelen op de noden die uit deze wereld oprezen; daarbij moest men zich bv. niet te veel om (de teksten van) dat evangelie bekommeren. De agenda van de Kerk werd voortaan vanuit de wereld gedicteerd: dienst aan de wereld ging betekenen dat de Kerk haar taken toegewezen kreeg vanuit de wereld en niet vanuit het evangelie. Dergelijke opvatting leidde tot een overeenkomstige ambtsopvatting: volgens velen was het de taak van alle ambtsdragers ervoor te zorgen dat de Kerk zo goed mogelijk de wereldse noden lenigde. Wanneer men een ietwat eng opgevatte diaconie als taak ziet van bisschop en priester, hoeveel te meer is dat dan nog het geval voor de diaken, die immers een dienstambt bekleedt. Wanneer de diaconale taak van de Kerk sinds het concilie overbeklemtoond wordt, ligt het helemaal in de lijn van de verwachtingen dat dit vooral een weerslag heeft op de theologie van het diaconaat. Doch, hoe moeten we de zinsnede van het conciliedocument begrijpen dat de diaken de handen worden opgelegd "niet voor het priesterschap, maar voor de dienst", wanneer het diaconaat niet zomaar zonder meer met diaconie (in de zin van het beoefenen van de diaconale taak van de Kerk) gelijkgesteld kan worden. Uit het begin van nr. 28 blijkt alleszins duidelijk dat het diakenambt deel uitmaakt van het bijzonder priesterschap, dat elders een 'sacerdotium ministeriale seu hierarchicum' heet en beschouwd wordt als "een echt dienstwerk dat in de H. Schrift betekenisvol 'diakonia' of dienstambt genoemd wordt". De taak van het bijzonder priesterschap, die ontegensprekelijk betrekking heeft op alle terreinen die door het drievoudig ambt omschreven worden, wordt door het concilie als dienst en diaconie gekarakteriseerd. De Kerk oefent haar diensttaak niet alleen in de diaconie uit, maar ook en (in een bepaald opzicht zelfs allereerst) in de verkondiging en de liturgie. Van de diaken zegt het concilie overigens uitdrukkelijk dat hij het Godsvolk dient "in het dienstwerk van liturgie, woord en liefde". Dit alles geeft voldoende aanduidingen over de interpretatie van het bijzondere 'ministerie' of dienstambt van de diaken. Door te stellen dat de diaken niet "voor het priesterschap, maar voor de dienst" wordt gewijd, wil het concilie aangeven dat het diakenambt in een bijzondere zin een dienstwerk behelst: het diakenambt is nl. een dienst t.o.v. het priesterschap van de bisschop en de priester. De diaken wordt gesterkt door de sacramentele genade en participeert dus in het sacrament van het priesterschap om als medewerker de bisschop en diens vertegenwoordiger, de priester, ten dienste te staan in de 'diaconie' van woord, sacrament en liefde. Omdat hij tegelijk ook deel heeft aan de sacramentele genade en de 'heilige macht' van het priesterschap, behoort de diaken tot de kerkelijke hiërarchie en heeft hij zoals bisschop en priester een bijzondere verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het geheel van de taken van de Kerk". - in een artikel over kerkelijk ambt en dienstbaarheid: http://users.telenet.be/denise.dinjart/Theologie/leidingsambt.htm [Vert. van: Jacobs, J.Y.H.A., Akerboom, T.H.M. & Gielis, M.A.M.E. (2003). The leading role of the ecclesiastical ministry. Exercise of power or willingness to serve? In Roebben, H.H.M. & Tuin, L.W.J.M. van der (Ed.), Practical theology and the interpretation of crossing boundaries. Essays in honour of Professor M.P.J. van Knippenberg. (pp. 39-61). Münster: LIT Verlag.] Vijf schreeuwen De ambten of taken van de Kerk moeten in de juiste volgorde geplaatst worden. Liturgie is grondslag van de liefde en heeft dus in een bepaald opzicht prioriteit; aldus kan de liefde wel "de toetssteen, het waarmerk van de liturgie" zijn Temmerman schijnt uit te gaan van de gelaakte opvatting van de Kerk als dienst aan de wereld, waarbij de agenda niet vanuit het evangelie, maar vanuit de wereld wordt bepaald; vermoedelijk vereenzelvigt hij ook diaconaat met diaconie. Zie daarover echter het motu proprio van Benedictus XVI uit 2009: http://www.vatican.va/holy_father/benedict_xvi/apost_letters/documents/hf_ben-xvi_apl_20091026_codex-iuris-canonici_fr.html (o.a. over het diaconaat). |