Manifest: diaken Temmerman

 

Discussie over manifest lijdt onder dode hoek

 

Diaken Maurice Temmerman mist in de polemiek over het manifest Gelovigen nemen het woord een centraal inzicht: de vernederde ander is de eerste eucharistie. Wat bedoelt de auteur daarmee? Mag ook die vernederde ander meespelen in de parochiehervorming?

Wat ons betreft lijdt de discussie niet onder de dode hoek die diaken Temmerman meent te zien. Zijn bijdrage doet eigenlijk niets terzake. 1°) De discussie gaat over de Eucharistie, en niet over de diaconie. 2°) Zijn stelling dat de vernederde ander de eerste eucharistie is, klopt niet.

In de polemiek over het manifest Gelovigen nemen het woord gaat het telkens over de toekomst van de kerk. Die toekomst zou al of niet afhankelijk zijn van het niet of wel toelaten van leken in het voorgaan van de zondagsvieringen, het niet of wel toelaten van gehuwde mannen en vrouwen tot het priesterambt, en het wel of niet toelaten van hertrouwde gescheiden gelovigen tot het ontvangen van de communie. Interessant, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de discussie lijdt onder een dode hoek. En zo iets veroorzaakt veel ongelukken. Ook hier.

Superparochie
Klopt het wel dat de essentie van het christendom erin bestaat dat de sacramenten, en bij uitstek de eucharistie, te allen tijde kunnen worden beleefd als de rituele uitdrukking van wat Jezus voor ons heeft gedaan? Ja, maar. Ja, de kerk is sacrament, dat wil zeggen: het teken en instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het mensengeslacht. Maar dan moet in de kerk het Woord worden verkondigd, gevierd én beleefd in de onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde, de diaconie of de caritas. En hier bevindt zich de blinde vlek in de discussie over het manifest. Het vieren krijgt de centrale aandacht, de verkondiging en vooral de diaconie – de onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde – zitten op de zijbanken. Ik lees nauwelijks iets over de navolging van Jezus die al weldoende rondging.

Het is een discussie over de Eucharistie, waarin krachtens goddelijke instelling een priester moet voorgaan en die normaliter gevierd wordt in een kerkgebouw. Voor diaconie is geen priester nodig (ook geen diaken!) en evenmin een kerkgebouw; de Kerk heeft daarvoor andere instellingen en gebouwen!

Nochtans heeft de navolging van Jezus die al weldoende rondging, alles te maken met de discussie. Want het is inderdaad wel mogelijk in een dekenaat met zestien parochies, verspreid over een gebied met een doorsnede van zestien kilometer, op zondag slechts één eucharistie te vieren in een centrumkerk. Maar je kunt vanuit zo’n superparochie onmogelijk doen wat het Conciliedocument Gaudium et Spes vraagt, het delen van “de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe ook, te lijden hebben”. Het leven van de mensen, ook van de gelovigen, wordt, met vallen en opstaan, geleefd in huwelijk en gezin, in eenouder- en in nieuw samengestelde gezinnen, in situaties van gebrokenheid en vereenzaming, in het buurtleven, het verenigingsleven en het werk. Daar moet de kerkgemeenschap aanwezig zijn.

Ik zie niet in dat het in kleine gemeenschappen die over een dekenij verspreid zijn gemakkelijker kan om de caritas te beoefenen dan om Eucharistie te vieren. Voor zover het gaat om georganiseerde caritas is het ordewoord sinds ca. 1990: schaalvergroting! En wat betreft de caritas die iedere katholiek kan beoefenen is het probleem gewoonweg het slinken van het aantal gelovigen, die Jezus die weldoende rondging willen navolgen!

Voorkeursliefde
Als ik het goed begrijp, bestaat het merkwaardige van Jezus’ verkondiging erin dat Hij ze verbindt met het dienen en heilbrengend nabij zijn. We spreken zelfs over de voorkeursliefde van Jezus voor kleinen en mensen in nood. Die voorkeursliefde gaat zelfs zo ver dat God zich met hen op een bijzondere wijze verbindt, zoals ondubbelzinnig blijkt uit Jezus’ verhaal over de eindtijdelijke vestiging van Gods Rijk in Mattheus 25. God kiest niet alleen de zijde van naakten, hongerigen, dorstigen, zieken, armen en gevangenen, maar Hij identificeert zich met hen. Dat is niet zomaar te begrijpen als een metafoor of een vrome beeldspraak: de vereenzelviging, ja identificatie, is letterlijk waar. De noodlijdende medemens verwijst niet louter naar God en zijn Rijk. God verbindt zich rechtstreeks met de lijdende ander, sterker nog, de noodlijdende ander is, volgens Jezus’ verkondiging, de aanwezigheid van God zelf. In die zin kunnen we zelfs stellen dat de vernederde ander de eerste eucharistie is, dat wil zeggen de eerste transsubstantiatie of ‘reële aanwezigheid’ die aan de liturgische en sacramentele eucharistie voorafgaat en die ook grondt. Mattheus 25 drukt op een ongeëvenaarde manier de kern van de zaligsprekingen uit, namelijk dat Gods heerschappij en grootheid erin bestaan zich in te laten, sterker nog zijn eigen lot te verbinden aan dat van armen, wenenden, vervolgden, ontredderden en kanslozen. Welnu, dat is wat de diaconie of caritas eveneens van ons allen vraagt.

Over het Laatste Oordeel volgens Mt. 25 is op dit ogenblik een uiterst interessant schilderij te zien van Barend van Orley op de tentoonstelling Reünie; ik heb er mij dus grondig in verdiept. Op de buitenkant staan twee diakens afgebeeld (Stephanus en Laurentius); diaconaat en diaconie worden hier tot op zekere hoogte vereenzelvigd, maar theologisch gezien is dat zeer betwistbaar (zie hierover mijn artikel over het diaconaat).

Weegschaal
In het dorp voor de armen, Cité St.Pierre of Cité Secours, in Lourdes staat een kopie van de stal van Bartrès. Hij wordt gebruikt als kapel. Onmiddellijk valt het tabernakel op: het is gemaakt als een klassieke weegschaal: twee schalen links en rechts van een verticale drager. Op de ene schaal staat een klassiek tabernakel. De godslamp in de kapel brandt: Jezus is aanwezig in de gedaante van het geconsacreerde brood. Op de andere schaal staat een wereldbol, een vaas met tarwearen en een potje met rijst – de dagelijkse portie van de armen in het Zuiden. De wijzer staat in het midden, want de twee schalen staan in evenwicht. Aan de voet van de verticale drager ligt de Bijbel open bij Mattheus 25.

Dit beeld is niet juist: de weegschaal waarin eucharistie en diaconie tegenover elkaar afgewogen worden, is niet in evenwicht: in dit leven heeft de Eucharistie het overwicht, in het eeuwig leven de liefde (1 Kor. 13).

De betekenis is duidelijk: Jezus is niet alleen aanwezig in de geconsacreerde hostie. Hij identificeert zich met het gebroken brood en de vergoten wijn, maar eveneens met de mensen rondom ons. De vernederde ander is de eerste eucharistie. De weegschaal is pas in evenwicht als we de reële aanwezigheid van Jezus in beide identificaties vieren. Beide zijn essentieel voor het geloof. In zijn encycliek Deus caritas est, schrijft de paus Benedictus XVI: “Deze ‘mystiek’ van het sacrament is sociaal van aard... Eucharistie die zich niet vertaalt in concrete beoefening van de liefde is ten diepste onvolledig.” En: “De dienst van de liefde is voor de kerk geen soort steunverlening, die ze ook aan anderen zou kunnen overlaten, maar behoort tot haar wezen, is een onontbeerlijke uitdrukking van haar diepste wezen”.

Benedictus XVI (zoals Ratzinger in zijn artikel over 'agapè' in het LThK), kent prioriteit toe (in dit leven!) aan de Eucharistie, omdat de zondige a.h.w. door Woord en Sacrament en dus door de Eucharistie tot onbaatzuchtige liefde moet bevrijd worden. Slechts in het licht van dé Eucharistie kunnen we in de vernederde ander Jezus herkennen. Zie verder wat ik al zo dikwijls geschreven heb over het drievoudig ambt van profeet, priester, pastor (verkondiging van het Woord, bediening van de sacramenten, beleving van de liefde), dat in de juiste volgorde of in de juiste innerlijke verhouding (Woord en Sacrament als prioritair t.o.v. en grondslag van de liefde) moet worden gezien, bv.:

- in een artikel over het diaconaat ( http://users.telenet.be/denise.dinjart/Theologie/diaconaat.htm ): "Gezien wat het concilie zegt over het diakenambt, is het m.i. een misvatting dat dit ambt vooral zou bestaan in de beoefening van de diaconie. In deze misvatting is waarschijnlijk een vroegere visie op de hiërarchie werkzaam, waarbij de macht van deze hiërarchie werd verbonden met welbepaalde onderdelen van het drievoudig ambt. Zo was de bisschop verantwoordelijk voor de verkondiging en was de priester de voorganger in de liturgie, meer bepaald in de eucharistie; anders dan wat in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie het geval is, werd er geen bijzondere relatie gelegd tussen bisschop en eucharistie. Vanuit deze preconciliaire visie is het dan niet meer dan logisch dat het ambt van permanent diaken, dat door het concilie hersteld werd, opgevat wordt als het ambt van de diaconie. Men kan zich echter afvragen of hierdoor een 'Fehlentwicklung' in de kerkgeschiedenis, die door het Tweede Vaticaans Concilie gecorrigeerd werd, in de postconciliaire kerk toch niet gecontinueerd wordt. Door aan de diaken het pastorale of diaconale ambt ('taak') toe te wijzen (en parallel hiermee toch ook weer aan de bisschop het profetische en aan de priester het priesterlijke ambt?), maakt men van het drievoudig ambt al te zeer de zaak van de hiërarchie (de ambtsdragers of 'clerici') en dreigt men, zoals ook Greshake reeds zegde, te miskennen dat ook de leek betrokken is bij het uitoefenen van de taken van de Kerk en dat de dienst aan de wereld misschien zelfs diens uitgelezen werkterrein is. Juist als men bekommerd is om de positie van de leek in de Kerk, moet men er zich voor hoeden het diaconaat als diaconie op te vatten.

In de toewijzing van de diaconie aan de diaken speelt waarschijnlijk een verkeerde opvatting van de Kerk als dienst aan de wereld een rol. Op dit misverstand aangaande wat het concilie zegde over de dienst van de Kerk aan de wereld, wees Louis Bouyer reeds in 1968. Bij de ambtsdragers zelf vatte in de postconciliaire tijd dikwijls een verkeerde opvatting post over de 'dienst' die zij te bewijzen hadden, zodat ze nogal eens faalden in het vervullen van hun leidinggevende rol en totaal onverantwoorde hervormingen toelieten. De dienst aan de wereld werd namelijk zo opgevat dat de Kerk de wereld niet meer tot het evangelie moest bekeren, maar zich zelf moest aanpassen aan de wereld, om des te beter te kunnen inspelen op de noden die uit deze wereld oprezen; daarbij moest men zich bv. niet te veel om (de teksten van) dat evangelie bekommeren. De agenda van de Kerk werd voortaan vanuit de wereld gedicteerd: dienst aan de wereld ging betekenen dat de Kerk haar taken toegewezen kreeg vanuit de wereld en niet vanuit het evangelie. Dergelijke opvatting leidde tot een overeenkomstige ambtsopvatting: volgens velen was het de taak van alle ambtsdragers ervoor te zorgen dat de Kerk zo goed mogelijk de wereldse noden lenigde. Wanneer men een ietwat eng opgevatte diaconie als taak ziet van bisschop en priester, hoeveel te meer is dat dan nog het geval voor de diaken, die immers een dienstambt bekleedt. Wanneer de diaconale taak van de Kerk sinds het concilie overbeklemtoond wordt, ligt het helemaal in de lijn van de verwachtingen dat dit vooral een weerslag heeft op de theologie van het diaconaat.

Doch, hoe moeten we de zinsnede van het conciliedocument begrijpen dat de diaken de handen worden opgelegd "niet voor het priesterschap, maar voor de dienst", wanneer het diaconaat niet zomaar zonder meer met diaconie (in de zin van het beoefenen van de diaconale taak van de Kerk) gelijkgesteld kan worden. Uit het begin van nr. 28 blijkt alleszins duidelijk dat het diakenambt deel uitmaakt van het bijzonder priesterschap, dat elders een 'sacerdotium ministeriale seu hierarchicum' heet en beschouwd wordt als "een echt dienstwerk dat in de H. Schrift betekenisvol 'diakonia' of dienstambt genoemd wordt". De taak van het bijzonder priesterschap, die ontegensprekelijk betrekking heeft op alle terreinen die door het drievoudig ambt omschreven worden, wordt door het concilie als dienst en diaconie gekarakteriseerd. De Kerk oefent haar diensttaak niet alleen in de diaconie uit, maar ook en (in een bepaald opzicht zelfs allereerst) in de verkondiging en de liturgie. Van de diaken zegt het concilie overigens uitdrukkelijk dat hij het Godsvolk dient "in het dienstwerk van liturgie, woord en liefde". Dit alles geeft voldoende aanduidingen over de interpretatie van het bijzondere 'ministerie' of dienstambt van de diaken. Door te stellen dat de diaken niet "voor het priesterschap, maar voor de dienst" wordt gewijd, wil het concilie aangeven dat het diakenambt in een bijzondere zin een dienstwerk behelst: het diakenambt is nl. een dienst t.o.v. het priesterschap van de bisschop en de priester. De diaken wordt gesterkt door de sacramentele genade en participeert dus in het sacrament van het priesterschap om als medewerker de bisschop en diens vertegenwoordiger, de priester, ten dienste te staan in de 'diaconie' van woord, sacrament en liefde. Omdat hij tegelijk ook deel heeft aan de sacramentele genade en de 'heilige macht' van het priesterschap, behoort de diaken tot de kerkelijke hiërarchie en heeft hij zoals bisschop en priester een bijzondere verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het geheel van de taken van de Kerk".

- in een artikel over kerkelijk ambt en dienstbaarheid: http://users.telenet.be/denise.dinjart/Theologie/leidingsambt.htm [Vert. van: Jacobs, J.Y.H.A., Akerboom, T.H.M. & Gielis, M.A.M.E. (2003). The leading role of the ecclesiastical ministry. Exercise of power or willingness to serve? In Roebben, H.H.M. & Tuin, L.W.J.M. van der (Ed.), Practical theology and the interpretation of crossing boundaries. Essays in honour of Professor M.P.J. van Knippenberg. (pp. 39-61). Münster: LIT Verlag.]

Vijf schreeuwen
Om de onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde, de caritas of diaconie te beoefenen, hoef je niet gewijd te zijn, wel toegewijd. Zij is wel de toetssteen, het waarmerk van de liturgie. Met enige overdrijving durf ik te stellen: niet het getuigenis van een goed gevuld kerkgebouw zal het Rijk van God doen groeien, maar het getuigenis van de onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde van de christenen. Laten wij de oren openen voor de vijf schreeuwen van onze wereld: “Ik heb honger, ik heb kou, ik heb pijn, ik hen bang, ik ben alleen.”

De ambten of taken van de Kerk moeten in de juiste volgorde geplaatst worden. Liturgie is grondslag van de liefde  en heeft dus in een bepaald opzicht prioriteit; aldus kan de liefde wel "de toetssteen, het waarmerk van de liturgie" zijn Temmerman schijnt uit te gaan van de gelaakte opvatting van de Kerk als dienst aan de wereld, waarbij de agenda niet vanuit het evangelie, maar vanuit de wereld wordt bepaald; vermoedelijk vereenzelvigt hij ook diaconaat met diaconie. Zie daarover echter het motu proprio van Benedictus XVI uit 2009: http://www.vatican.va/holy_father/benedict_xvi/apost_letters/documents/hf_ben-xvi_apl_20091026_codex-iuris-canonici_fr.html (o.a. over het diaconaat).