Het christendom als godsdienst van de interpretatie

Met de fundamentele stelling van A.C. "dat alle kennen ten diepste gestructureerd is door het bewustzijn" en alle onze uitspraken dus interpretaties zijn, ben ik het niet oneens, hoewel ik met Nietzsche eigenlijk nog verder zou willen gaan: "Tatsachen gibt es nicht, nur Interpretationen. Wir können kein Faktum 'an sich' feststellen: vielleicht ist es ein Unsinn, so etwas zu wollen. 'Es ist alles subjektiv' sagt ihr: aber schon das ist Auslegung, das 'Subjekt' ist nichts Gegebenes, sondern etwas Hinzu-Erdichtetes, Dahinter-Gestecktes" (Nachlass, in: Colli en Montinari, KSA, 12: 7[60]). Dit betekent dat alle kennis inderdaad mensenwerk is, maar iets dergelijks zei Paulus al (1 Kor. 13,8-12). Het is inderdaad zo dat het christendom (en zeker het katholicisme) een godsdienst is van de interpretatie, in die zin dat erkend wordt dat de geloofswaarheden interpretaties zijn, die volgens een goed-katholieke opvatting tot stand komen door een complex samenspel van Schrift, Traditie, gelovigen, 'tekenen des tijds', theologie en kerkelijk leergezag. Evenmin als de Schrift, zijn dogma's als ontijdelijke en bovennatuurlijke waarheden uit de lucht komen vallen. Overigens is voor een aantal gelovige moslims ook de Koran niet het letterlijke van bovenaf gedicteerde woord van God, maar zij hebben het wel heel moeilijk om hun opvatting ingang te doen vinden. Hiermee is duidelijk gemaakt dat ik mij distantieer van iedere vorm van fundamentalisme of integralisme (zie mijn polemiek met de website Katholieke Actie Vlaanderen). Graag wil ik in deze Kersttijd de aansporing van Huub Oosterhuis ter harte nemen: "vertrouwt u toe aan wat gij ziet: hoe ’t woord van God van also hoge hier menselijk aan ons geschiedt". Opvallend is wel dat ook A.C. erkent dat een gelovige de Geest Gods aan het werk kan zien in die interpretaties die van het geloof gegeven worden en die mensenwerk zijn. Ook in een gelovige visie is het zo dat God gebruik maakt van mensenwoorden om Zijn Woord te laten weerklinken.

Zoals A.C. terecht betoogt komt de moderniteit uit het christendom voort, en staan beide niet als vreemden tegenover elkaar. Ik betwijfel dan ook of de moderniteit als de erkenning van het interpretatief karakter van alle geloofsuitspraken, voor de godsdienst noodzakelijkerwijze een dergelijke aardverschuiving teweeg brengt als A.C. denkt. Doch hij ziet de moderniteit blijkbaar toch enigszins anders: hij schijnt ervan uit te gaan dat in de moderniteit een bepaald paradigma geldt dat iedereen moet aanvaarden, want volgens hem is het al dan niet aanvaarden van de moderniteit het eigenlijke probleem. Wanneer het aanvaarden van de moderniteit impliceert dat we erkennen dat er in het christendom geen boventijdelijke waarheden zijn en dat het in alle 'wereldvisies', theologieën en zelfs dogma's steeds om interpretaties en dus menselijke constructies gaat heb ik daar geen probleem mee. Dat inzicht heb ik al meegekregen toen ik begin jaren 1970 aan het HIW studeerde en mij bezighield met Nietzsche. Maar als het aanvaarden van de moderniteit zou betekenen dat een bepaald paradigma (bv. datgene waarbinnen iemand als Harry Kuitert denkt) algemeen moet aanvaard worden, zoals Hans Küng voorstaat sinds zijn boek Theologie im Aufbruch (1987), waarin hij de opeenvolgende paradigma's in de theologie- en dogmageschiedenis bespreekt, wil ik dat bestrijden. Het gaat in dit debat over het manifest Gelovigen nemen het woord (of in mijn wetenschappelijke polemiek met bv. Hans Küng) over conflicterende interpretaties, die men voor mijn part paradigma's kan noemen, maar al die interpretaties en paradigma's kunnen en mogen m.i. binnen de moderniteit - ook aan de universiteit - bestaan.

Het klopt dat die verschillende interpretaties, wereld- en kerkvisies, samenhangen met verschillende visies op incarnatie. En het gaat daarin inderdaad om een "spanning tussen de nadruk op God en de nadruk op de mens". In het verleden van de Kerk hechtten degenen die Jezus vooral of zelfs uitsluitend zagen als mens, minder belang aan liturgie en het gewijde ambt; zij zagen de Kerk niet als van Godswege ingesteld en konden dan ook gemakkelijk hervormingen aanvaarden die eigenlijk een breuk met de voorafgaande traditie betekenden. Degenen voor wie Jezus de Christus was en het mensgeworden Woord van God en van alle eeuwigheid af Zoon van God, legden er de nadruk op dat de mens door de verkondiging van het Woord Gods en door de sacramenten uit de zondigheid bevrijd moest worden en tot een leven in liefde in staat gesteld; zij aanvaardden dat er in de Kerk zgn. goddelijke instellingen zijn die teruggaan op Jezus en de apostelen (zoals een kerkelijke hiërarchie die geenszins uit zichzelf hoger staat dan de gewone gelovigen, maar krachtens de wijding een bijzonder ministerium uitoefent), zodat de Kerk bij eventuele hervormingen de continuďteit moet bewaren. In onze tijd behoort Küng tot het eerste paradigma, Ratzinger tot het tweede. Het is duidelijk dat de voorstanders van het manifest ook tot het eerste behoren en F.v.L. en ik tot het tweede. Dat heeft m.i. niets te maken met het al dan niet aanvaarden van de moderniteit zoals ik die bepaald heb, maar wel met het al dan niet aanvaarden van een bepaalde interpretatie van het christendom.

"Elke interpretatie van de incarnatie is een wankel evenwicht", zegt A.C, waarmee hij schijnt te bedoelen dat de "spanning tussen de nadruk op God en de nadruk op de mens" steeds moet bewaard blijven en het 'én/én' nooit 'of/of' mag worden. Hij geeft hier dus een criterium aan om juiste en onjuiste interpretaties te onderscheiden. Dat is wat de Kerk altijd gedaan wanneer ze in haar dogmatische uitspraken bepaalde opvattingen veroordeelt en andere oplegt. Het is dus niet zo dat niet erkend wordt dat het gaat om interpretaties; wel gaat het om het al dan niet aanvaarden van bepaalde interpretaties. Zo is op het concilie van Chalcedon in 451 inderdaad de opvatting veroordeeld dat Jezus Christus niet waarlijk mens zou zijn en blijkbaar is dit voor A.C. het argument om te stellen dat onze kennis altijd menselijk is. Maar evenzeer zijn de interpretaties die Jezus op de eerste plaats zagen als mens door de Kerk afgewezen, bv. het adoptianisme (Jezus is niet van alle eeuwigheid af Gods Zoon, maar het op zeker ogenblik geworden bv. bij Zijn doopsel of bij Zijn kruisdood of verrijzenis). De leer van de enhypostasie van de menselijke natuur in de persoon van het Woord, waarmee de strijd over de incarnatie uiteindelijk beslecht werd (derde concilie van Constantinopel in 680), legt zelfs de prioriteit bij God. Het is zeer de vraag of in de moderniteit zoals A.C. die opvat een evenwichtige visie op de incarnatie behouden is. In zijn studie over de christologie van een aantal hedendaagse theologen, o.a. Küng, heeft Raniero Cantalamessa aangetoond dat die eigenlijk weinig nieuws verkondigen, maar het adoptianisme hernieuwen. Bij Küng gaat een dergelijke adoptianistische opvatting over de incarnatie samen met zeer verregaande hervormingsvoorstellen, die helemaal niet in continuďteit staan met de Traditie en waarvan duidelijk is dat het kerkelijk gezag dat die Traditie, zoals middeleeuwse canonisten zeiden, met bloed en leven moet verdedigen, die nooit zal aanvaarden.

M.i. is dit volkomen terecht: het is het goed recht van een interpretatiegemeenschap zoals de katholieke Kerk om bepaalde interpretaties op te leggen en andere te verwerpen. Die Kerk is a.h.w. per definitie (!) de gemeenschap van diegenen die aanvaarden dat, zoals Johannes Paulus II de Grote in Mulieris Dignitatem (1988) uiteengezet heeft, de incarnatie behelst dat het geslacht van Jezus een rol speelt, want Hij heeft zich geďncarneerd als man om de Bruidegom te zijn van Gods volk (zie bv. Joh. 3,28-29). En een verregaande consequentie van de incarnatie is, volgens die interpretatiegemeenschap die de katholieke Kerk is, dat een priester geroepen is om in zijn verhouding tegenover Christus' gemeente dit zelfs in zijn lichamelijkheid uit te drukken (zoals ook man en vrouw in het huwelijk de trouw van Jahweh - "Ik zal er zijn voor u" - aan Zijn Volk en van Christus aan Zijn Kerk uitbeelden). Daarom weet de Kerk zich gebonden om alleen mannen tot priester te wijden. Dat kan toch niet ontgaan aan iemand die ooit Ruusbroecs Geestelike Brulocht (over Mt. 25,6) gelezen heeft, of geluisterd heeft naar zovele cantates van Bach zoals Wachet auf over Mt. 25,1-13 (BWV 140) of naar het openingskoor van diens Matthäus-Passion ("Sehet! Wen? Den Bräutigam!"), of gekeken heeft naar afbeeldingen over het ontstaan van de Kerk uit de zijdewond van Christus aan het kruis (zoals Eva geschapen werd uit Adams rib) of naar schilderijen van Christus onder de wijnpers (bv. in de kerk van Aarschot), of zelfs maar naar een volksprent zoals die van Brepols over de oorsprong van de sacramenten uit diezelfde zijdewond, of meegezongen heeft in zovele kerkliederen van Willem Barnard of Huub Oosterhuis ("een bruidegom van licht en vuur ... Hij huwt de mensen aan elkander", "één volk uitverkoren ... om namens heel de aarde getrouwd te zijn met God", "onder uw vleugels rusten wij ... Gij zijt ... met hart en ziel aan ons getrouwd", "zoals een mantel om mij heengeslagen, zo is mijn God ... Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit, ... neemt ons tot zijn bruid"). Degenen die deze symboliek niet verstaan wanneer ze betuigd wordt door mystici of bezongen in kerkliederen of tegen kerkmuren geschilderd is, lopen het gevaar die op zeker ogenblik abrupt voorgeschoteld te krijgen als gedefinieerd dogma of katholieke waarheid, zoals gebeurd is in Ordinatio Sacerdotalis uit 1994.

Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat ik er geen problemen mee heb wanneer A.C. het standpunt van F.v.L. en mij beschouwt als een interpretatie tussen de vele die in louter wetenschappelijk opzicht mogelijk zijn. Maar hij schijnt te denken dat wij een bepaalde opvatting huldigen over uitspraken van 'Rome', alsof die de vaststelling zouden zijn van bepaalde 'feiten' die voor iedereen evident zouden moeten zijn. Dergelijke opvatting huldigen wij niet! En het al dan niet aanvaarden van bepaalde uitspraken van 'Rome' heeft dus ook niets te maken met het al dan niet aanvaarden van de moderniteit in de zin van erkenning van de radicale menselijkheid van onze kennis en van de veelheid van interpretaties. Wat wij wel aanvaarden is dat de paus, wanneer hij - na menselijkerwijze al het mogelijke gedaan te hebben om de waarheid te achterhalen! - een definitieve uitspraak doet (zoals in 1994), door een bijzondere bijstand van de H. Geest, zijn broeders in het bisschopsambt en alle gelovigen met zekerheid bevestigt in een bepaalde interpretatie van een geloofspunt (i.c. dat het krachtens goddelijke institutie onmogelijk is dat de Kerk vrouwen tot priester wijdt, omdat de priester in zijn lichamelijkheid Christus als Hoofd en Bruidegom van de Kerk tegenwoordig stelt). Als filosoof staat het A.C. natuurlijk vrij om deze interpretatie al dan niet te aanvaarden, maar als katholiek moet men die interpretatie aanvaarden en een katholiek theoloog is er zelfs toe gehouden deze interpretatie te verdedigen. En zelfs wanneer het zo is dat in de moderniteit een vrij algemeen algemene strekking bestaat om een dergelijke met zekerheid bevestigde interpretatie te verwerpen, of dat die strekking zo sterk is dat zij zich vereenzelvigt met de moderniteit, is een katholiek en zeker een katholieke theoloog zo vrij om de standpunten van die strekking en eventueel de zgn. moderniteit zelf aan zijn laars te lappen.

Tot rond 1960 had de katholieke Kerk, voor zover zij in een neoscholastiek keurslijf gevangen zat, het moeilijk met de moderniteit. Maar bv. door de Belgische liberaal-katholieken, die in theologisch opzicht traditionalisten waren, werd het pluralisme in de maatschappij al vanaf het begin van de 19de eeuw aanvaard. Door het uitvaardigen van GS en DH erkende de Kerk op het Tweede Vaticaans Concilie het pluralisme. Voor de Kerk ligt het probleem dus niet (meer) in de moderniteit als zodanig, maar wel in de opvatting die A.C. ervan heeft en die in haar  interpretatie van de incarnatie eenzijdig de nadruk legt op het het mens-zijn en blijkbaar impliceert dat de katholieke Kerk zelf pluralistisch zou moeten worden en in haar schoot vele uiteenlopende strekkingen aanvaarden (om te voorkomen dat die zich afsplitsen en vele verschillende denominaties gaan vormen zoals in het protestantisme?). De Kerk erkent natuurlijk een zekere diversiteit. Er zijn in de Kerk heel verschillende kloosterorden en -congregaties met een zeer diverse spiritualiteit. Recent zijn er dan ook nog enkele bijgekomen, bv. de Broeders en Zusters van Sint-Jan en de Fraternité de Tibériade, plus seculiere instituten zoals Opus Dei en bewegingen zoals de Focolari, Communione e Liberazione, Emmanuel, San Egidio en de (voor andere stromingen ruim openstaande) beweging rond het door Hans Urs von Balthasar en de huidige paus gestichte tijdschrift Communio. Al deze orden, congregaties, instituten en bewegingen mogen hun eigen spiritualiteit verdedigen in een eigen theologie. Het is een klassieke leer dat diverse interpretaties van Schrift en Traditie mogelijk zijn en dat theologen elkaar hierom niet mogen verketteren, maar alle mogelijke interpretaties moeten aanvaarden, zolang die niet door het kerkelijk leergezag veroordeeld zijn.

Maar hiermee is meteen aangegeven dat er grenzen zijn aan dat binnenkerkelijk pluralisme. Uit wat ik eerder in dit artikel betoogd heb, blijkt dat in de Kerk zelf niet eenzelfde pluralisme geldt als sinds een tweetal eeuwen in een moderne staat. De Kerk behoudt zich - en m.i. terecht - nog altijd het recht voor om bepaalde interpretaties af te wijzen, zoals bv. Küng, Tissa Balasuriya (maar ondertussen 'gereconcilieerd'!) en enkele van mijn vroegere collegae, die geen nihil obstat hebben gekregen om aan de FKT te doceren, ondervonden hebben. Het pluralisme dat de moderniteit kenmerkt, houdt in - en m.i. natuurlijk ook zéér terecht - dat iemand die door de kerkelijke overheid als ketter wordt beschouwd, door de wereldlijke overheid niet meer op de brandstapel wordt gezet (zoals tot groot verdriet van de inquisiteurs nog gebeurde in de 16de eeuw),  maar dat belet de Kerk geenszins om intern een bepaalde interpretatie van Schrift en Traditie en uiteindelijk van heel de werkelijkheid te handhaven. Het zou juist het moderne pluralisme kapot maken wanneer aan de Kerk een bepaalde interpretatie van de moderniteit (een bepaald paradigma) zou opgedrongen worden. De Kerk heeft binnen de moderniteit het volste recht haar interpretatie te verdedigen, in concurrentie en rivaliteit met vele andere stromingen (zie De strijd om de moderniteit van mijn FKT-collega Staf Hellemans). Wat A.C. doet, lijdt aan een intrinsieke tegenspraak: enerzijds stelt hij dat de moderniteit principieel een veelheid van  interpretaties toelaat, maar anderszijds wil hij op grond van het modern paradigma aan een instantie die a.h.w. krachtens haar statuut een bepaalde interpretatie voorstaat, een andere interpretatie opdringen.

M.i. verstaat A.C. dan ook het betoog van Emmanuel Van Lierde helemaal verkeerd. Wanneer deze laatste bepleit "de spreidstand op te heffen", gaat het helemaal niet om een uniformisering die een gerechtvaardigd binnenkerkelijk pluralisme de nek zou omwringen, en nog veel minder om een ontkenning van het pluralisme in de moderne maatschappij, maar wel om een gerechtvaardigde vraag naar (een toch ook binnen de moderniteit geldende) logische consequentie bij het kerkelijk gezag dat enerzijds op hoge toon bepaalde interpretaties oplegt (bv. "vrouwen kunnen geen priester gewijd worden") en theologen die deze interpretatie niet aanvaarden, weigert te benoemen of laten benoemen, of zelfs ontslaat of laat ontslaan, maar anderzijds in eigen kring praktijken tolereert die van een heel andere interpretatie uitgaan (bv. dat vrouwen voorgaan in de Eucharistie of doen alsof), zodat gelovigen en zelfs theologen in verwarring geraken en denken dat de opgelegde interpretaties toch niet zo bindend als ze voorgeven te zijn. Wanneer in het manifest ervoor gepleit wordt "dat binnen de kortste tijd zowel gehuwde mannen als vrouwen tot het priesterambt worden toegelaten", kunnen de bisschoppen, tenminste als ze de uitspraak van Johannes Paulus II ernstig nemen, niet anders dan dat manifest afwijzen. En dit is juist zo spijtig: door zoals in het manifest altijd maar weer dezelfde onverantwoorde hervormingen voor te stellen, krijgen onze bisschoppen geen steun, wanneer ze in 'Rome' juiste hervormingen bepleiten, zoals kardinaal Danneels deed, toen hij - bij mijn weten als eerste op dat hoge niveau - op de bisschoppensynode van 1986 pleitte voor een diakenwijding van vrouwen.