Het godsdienstonderwijs onder vuur?

Sinds 1 december 2011 is het debat over het godsdienstonderwijs, dat veroorzaakt werd door een voorstel van decreet van 7 juli 2010 door J.-J. De Gucht e.a. opnieuw opgeflakkert. Op die dag waren "er in de commissie onderwijs van het Vlaams Parlement hoorzittingen over het voorstel met onder anderen filosofen Etienne Vermeersch en Patrick Loobuyck en theoloog Didier Pollefeyt". We bieden hier de links naar een aantal relevante webpagina's i.v.m. deze discussie.

De tekst van het voorstel van decreet:

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2009-2010/g623-1.pdf

De artikelen in DS van 1-12-2011 n.a.v. de hoorzittigen over het wetsvoorstel - De Gucht in de commissie::

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=2R3J10SN

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=2R3J10SP

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=2R3J10OF

Een artikel in DS over de beslissing van de raad van het GO! om de lessen godsdienst en zedenleer in de derde graad van het secundair onderwijs vanaf 2014 door één levensbeschouwend vak te vervangen:

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=UM3J7DRQ

De artikelen in Tertio over het "onafhankelijk vak levensbeschouwing":

Peter Vande Vyvere: http://www.tertio.be/sitepages/index.php?page=archief&id=2336&e=bWFyY2VsLmdpZWxpc0BwYW5kb3JhLmJl&p=eWdtcXZhZGM=

Marc Van de Voorde: http://www.tertio.be/sitepages/index.php?page=archief&id=2345

Guido Vanheeswijck: http://www.tertio.be/sitepages/index.php?page=archief&id=2371

Didier Pollefeyt en Marianne Moyaert: http://www.tertio.be/sitepages/index.php?page=archief&id=2384

 

Een eerste reactie

In veel opzichten kan ik het meer eens zijn met Vanheeswijck dan met Pollefeyt en Moyaert.

1) Vanheeswijck heeft een betere kijk op wat er gebeurt bij het beoefenen - en het onderwijzen! - van een vak zoals geschiedenis, literatuur of godsdienst. Van Heeswijck gaat niet uit van de door de Leuvenaars terecht verfoeide neutraliteit, maar van het pluralisme, zoals dat door het 'Centrum Peter Gillis' gepropageerd wordt. Dit lijkt mij een zeer realistische houding. De Leuvenaars zouden moeten aanvaarden dat er zelfs onder godsdienstleraars een pluraliteit van opvattingen is die het in de Kerk toelaatbare overschrijdt.

2) De grootste fout maken Pollefeyt en Moyaert als ze stellen: "Leerkrachten trachten hun leerlingen warm te maken voor de waarde en de inhoud van hun vak. Voor een leerkracht godsdienst of levensbeschouwing is er bovendien een engagement van een heel andere aard. Een geëngageerde leerkracht Nederlands die leerlingen tracht te doen inzien dat een stationsromannetje en Grote Literatuur niet hetzelfde zijn, verschilt van een leerkracht godsdienst die onze zonen of dochters de particulariteit moet uitleggen van het christelijke huwelijk of de onaantastbaarheid van het menselijke leven." Als iemand die ooit (van 1972 tot 1976) zowel godsdienst als geschiedenis en Nederlands gegeven heeft, bestrijd ik ten stelligste dat dat verschil er is. Het pluralisme onder de leerlingen maakt dat ook een leerkracht godsdienst respectvol zowel de opvatting van moslima's over het dragen van de hoofddoek moet kunnen uitleggen als de opvatting van de paus over het condoomgebruik. (En bij dit laatste wringt het schoentje bij veel godsdienstleraars misschien nog wel erger dan bij het eerste!) Maar datzelfde moet een leraar Nederlands doen als dergelijke opvattingen n.a.v. romans bv. ter sprake komen. Ik zie niet in dat "de particulariteit uitleggen van het christelijke huwelijk of de onaantastbaarheid van het menselijke leven" anders zou zijn, tenzij het er toch zou om gaan de leerlingen van die opvattingen te overtuigen en ik dacht dat de Leuvense professoren in de catechetiek daar juist van afgestapt waren toen zij stelden dat godsdienstonderwijs iets anders was dan catechese en de nadruk legden op de vakmatigheid van het godsdienstonderwijs.

Wat ik in mijn artikel over de identiteit van het katholieke onderwijs zeg over hoe leerkrachten Nederlands in het katholiek onderwijs moeten optreden wanneer levensbeschouwelijke kwesties ter sprake komen, geldt dus eveneens voor de leerkrachten godsdienst, met dien verstande dat het hier de centrale inhoud van hun vak betreft. Zie in het bijzonder daar ook wat ik zeg over hoe leerkrachten godsdienst of andere vakken moeten staan tegenover de kerkelijke opvattingen over het huwelijk bv., het voorbeeld dat ook Pollefeyt en Moyaert aanhalen; zie ook wat ik zeg over hoe niet, maar dat is juist de manier waarop het nu toch dikwijls gebeurt).

Als men dergelijke opvatting over de wijze waarop vakken zoals Nederlands, geschiedenis (maar ook biologie bv.) én het vak godsdienst moeten gegeven worden in het katholiek onderwijs aanvaardt, bekomt men juist "een nog betere integratie van het algemeen plichtvak rooms-katholieke godsdienst en het pedagogische project van het katholiek onderwijs", zoals Pollefeyt en Moyaert nastreven, maar deze integratie is er niet wanneer men toch weer godsdienst als verschillend van andere vakken ziet.

3) Vanheeswijck ziet LEF als "een algemeen vak over de rol van levensbeschouwingen in de westerse cultuur, waarin het christendom – om historische redenen – centraal staat. Het vak kan laten zien hoe artistieke, historische, theologische, spirituele en filosofische aspecten van de levensbeschouwingen en vooral van het christendom, de westerse cultuur gemaakt hebben tot wat ze is. Dat eenheidsvak is – ook cognitief – een ‘serieus vak’ waarin de jongeren grondige informatie over levensbeschouwingen krijgen, die ze zo goed als niet kennen". Eigenlijk beschrijft Vanheeswijck hier hoe ook het vak godsdienst zou moeten gegeven worden. Het godsdienstonderwijs kan inderdaad - als de leerkracht niet wil doen aan zieltjeswinnerij - niet anders zijn dan cultuuroverdracht - of misschien eerder nog iets meer afstandelijk: introductie in een bepaalde cultuur, in haar relatie natuurlijk met andere culturen en met de samenleving (zoals men dat dikwijls in Duitsland ziet). Dat betekent dat de leerkracht op een geëngageerde wijze (hij of zij is er hoe dan ook zelf in betrokken) de leerlingen laat kennismaken met de wereld van religie, christendom en katholieke kerk. Aldus biedt hij de leerlingen de mogelijkheid om zich in geloof aan te sluiten bij het christelijk of katholiek geloof of dat geloof te verdiepen; ook aan moslims wordt voor zover hun godsdienst ter sprake komt (natuurlijk in mindere mate dan het christendom) de mogelijkheid tot geloofsinstemming of -verdieping geboden en bovenal wordt hen de mogelijkheid geboden om de dominante relgie in de Westerse cultuur, waarin zij zich moeten integreren, te leren kennen.

In het verleden kwam de mogelijkheid om de diverse religies te leren kennen al te zeer in het gedrang door de gehanteerde godsdienstpedagogiek of -didactiek. In de ervaringscatechese ging men uit van de leefwereld van de leerlingen om daarin sporen te vinden van het Woord Gods en daarbij dan aan te knopen om hen dat Woord op een aan hen aangepaste wijze te leren kennen. Het hoeft geen betoog dat deze onderneming (ook door de verkeerde vooronderstellingen, bv. "openbaring is ervaring die stem gekregen heeft") in het algemeen tot mislukken gedoemd was, dat de godsdienstles niet verder kwam dan het verkennen van de leefwereld of dat de christelijke boodschap daar op een zeer kunstmatige manier opgeplakt werd (zie de grap over dat fameuze eekhoorntje waarin de leerlingen in de godsdienstles althans Jezus Christus moesten erkennen). Vanaf ca. 1990 werd de mislukking van de ervaringscatechese min of meer erkend; maar de godsdienstpedagogiek bleef haar uitgangspunt zoeken in de groep leerlingen die in de les zat en die een grote diversiteit vertoonde; hierin zag men dan een transcendentie-ervaring. Het was en is echter duidelijk dat die weinig mogelijkheden bood als aanknopingspunt voor de christelijke boodschap (zoals een godsdienstleraar eens opmerkte: sinds de vernieuwde programma's van ca. 2000 moet men de leerlingen er niet meer toe brengen om in het eekhoorntje Jezus Christus te zien, maar mag men eindeloos blijven doorzeuren over het eekhoorntje als zodanig). De "ontgoocheling van een ouder die zijn kinderen naar een katholieke school stuurt, hoopt dat ze daardoor het katholieke geloof beter leren kennen en waarderen, en vaststelt dat dit niet altijd het geval is en jongeren zelfs afstand nemen van het katholieke geloof" is dus maar al te gemakkelijk te begrijpen als men weet heeft van de vergissingen van de godsdienstpedagogiek in het verleden.

4) Uit mijn artikel over de identiteit van het katholieke onderwijs en uit de artikelen van Frans Van Looveren en mij over het manifest 'Gelovigen nemen het woord' blijkt zeer duidelijk dat er grenzen zijn aan de intern-christelijke of -katholieke pluraliteit. Het behoort tot de professionaliteit van de godsdienstleraren, meer nog dan tot die van andere leerkrachten in het katholiek onderwijs, dat zij zich van die grenzen bewust zijn. Hier ligt een belangrijke taak voor de Leuvense lerarenopleiding katholieke godsdienst die in Vlaanderen zowat het monopolie bezit (voor het hoger middelbaar althans). De echte bekommernis van Vanheeswijck zou zijn: dat er “diversiteit aanwezig is bij leerkrachten confessionele vakken”. Ik ben van oordeel dat die diversiteit toch nogal eens de grenzen van het toelaatbare overschrijdt.

5) Wanneer Pollefeyt en Moyaert "de vraag stellen wat de rol is van het gezin, de parochie en de bredere samenleving", lijken zij de bal alweer terug te kaatsen naar de ouders. Dat dit niet terecht is heb ik al laten zien in mijn artikel over de identiteit van het katholieke onderwijs (zie ook punt 3).

6) Principieel kan men niets hebben tegen het vak LEF zoals Vanheeswijck bepleit, als men maar aanvaardt dat het pluralisme in het katholiek onderwijs grenzen heeft (anders komt men overigens in aanvaring met de grondwet, art. 24). Maar ik ben van oordeel dat dergelijk vak in het katholiek onderwijs overbodig is, als men uitgaat van het pluralisme dat thans nu eenmaal bestaat onder de leerlingen van het katholiek onderwijs en dientengevolge aanvaardt dat de wijze waarop men tewerk gaat in de geschiedenisles eigenlijk niet verschilt met die in de godsdienstles.

7) In het GO! en het officieel onderwijs zou neutraliteit beter vervangen worden door pluralisme. Over de vraag of hier het vak LEF ingevoerd moet worden wil ik mij niet uitspreken. Ik wil er alleen op wijzen dat krachtens de grondwet naast zedenleer ook godsdienstonderwijs, waarbinnen dezelfde grenzen gesteld worden aan het pluralisme als in het katholiek onderwijs bv., moet blijven bestaan.

Marcel Gielis