'Utinam magnam eorum copiam haberemus'

Franciscus Sonnius en de oprichting van de nieuwe bisdommen in 1559

Gert Gielis

Met recht en reden wordt dit jaar de mijlpaal 12 mei 1559 herdacht: de oprichting van nieuwe bisdommen in de Nederlanden heeft fundamenteel de verdere politieke en religieuze ontwikkelingen bepaald (1). Uit deze bijdrage zal evenwel blijken dat 12 mei 1559 slechts een ijkpunt is in een lang, gecompliceerd en moeizaam proces. Ik richt mij hierin vooral op de voorbereidende fase, maar zal ik ook kort ingaan op de realisaties en problemen na de uitvaardiging van de bul. Zonder de bredere context uit het oog te verliezen, zal ik vooral focussen op de rol die theologen van de Leuvense universiteit gespeeld in de oprichting van de bisdommen in 1559. Daarbij zal één man bijzonder in de schijnwerpers staan: Franciscus Sonnius, de theoloog die terecht de naam verdient van "vader van de nieuwe bisschoppen in de Nederlanden" (2). [??? uitleg van de Latijnse titel: lof die een paus toezwaaide aan Sonnius? Vert.: "Hadden we van dat slag mensen maar een grote voorraad (dan zou de hervorming van de Kerk gemakkelijker zijn)" ?]

De plannen van 1525

De oprichting van nieuwe bisdommen stond al in de jaren 1520 op de agenda van de regering. De statische toestand van de bisdommen volgde de dynamische ontwikkelingen op politiek-geografisch en religieus gebied niet, de eenmaking van de Nederlanden en de bevolkingsgroei enerzijds en de snelle verspreiding van de reformatie anderzijds. Als we het hertogdom Luxemburg buiten beschouwing laten, was de geestelijke macht in de Nederlandse gewesten verdeeld onder zes bisdommen: Utrecht, dat zich uitstrekte over de noordelijke gewesten; Kamerijk, over Henegouwen, Brabant en Vlaanderen, inclusief Mechelen; Doornik, Atrecht en Terwaan over Vlaanderen en de zuidwestelijke gewesten. De bisschopssteden Doornik en Terwaan hoorden eigenlijk toe aan de Franse koning. Het prinsbisdom Luik bezat rechtsmacht in Namen, Brabant, tot in Holland. Hoewel prins Karel in 1518 de banden met de prins-bisschop van Luik wat steviger had aangehaald, was het prinsbisdom Luik aan de oostgrens eigenlijk buitenland.

Karel V had een nogal dubbelzinnige relatie tot de bisdommen. Bij het begin van zijn regering werden alle bisdommen gecontroleerd door buitenlandse, onafhankelijke landsheren. De expansiedrang van de keizer, die zich uitte in de inlijving van Doornik (1521), de coup in Utrecht (1528) en vele jaren later de verwoesting van Terwaan (1553), werd dan ook deels ingegeven door zijn wens om controle te krijgen over de bisdommen.

Aangezien de grenzen van de bisdommen geen rekening hielden met de taal- en gewestgrenzen, zorgde dat voor permanente problemen in de zielzorg. Overigens stonden de meeste bisschoppen al niet bekend om hun pastorale ijver. De centrale regering begreep goed dat de bestaande kerkelijke structuren een accuraat bestuur en een efficiënte ketterbestrijding praktisch onmogelijk maakten. Een mengeling van politieke en religieuze motieven lag aan de basis van een concreter uitgewerkt plan, dat in oktober 1525 op tafel lag en zes nieuwe bisdommen voorstelde. Het recht om de bisschoppen te benoemen zou aan de landsheer worden voorbehouden. Door de vertroebelde relaties met de Heilige Stoel kon dit plan nauwelijks onderhandeld worden. Landvoogdes Margareta drong meermaals aan, maar de keizer hield de boot af 'in afwachting van gunstiger tijden'. De plannen leken te verwateren, tot de keizer in 1530 aan Margareta meldde dat de onderhandelingen gunstig verliepen. Het is dan ook verwonderlijk dat de landvoogdes in een apostille van 29 juli 1530 de plannen liet varen. Dierickx, de historiograaf van de bisdommenkwestie, werpt op dat de landvoogdes haar einde zag naderen en het strijden moe was (3). Haar dood enkele maanden later betekende het voorlopige einde van alle verdere onderhandelingen. Maar misschien moeten ook vraagtekens geplaatst worden bij de weinig stimulerende houding van de keizer: het is nog maar de vraag of hij zelf wel gebrand was op een nieuwe bisdomindeling.

Er zijn geen aanwijzingen dat de Leuvense theologen betrokken waren bij de conceptie van dit bisdommenplan. Zij waren wel betrokken bij andere pogingen tot hervorming aan katholieke zijde. Belangrijk is hun deelname aan het Concilie van Trente, in het bijzonder hun aanwezigheid tijdens de tweede zittingsperiode (tussen april 1551 en april 1552). Daar neemt de bisdommenkwestie een tweede start, want hier rijpten opnieuw plannen voor een herstructurering van de bisdommen. Over de ontstaansgeschiedenis van dit plan vernemen we een en ander uit een brief die een lid van de Leuvense delegatie schreef aan Viglius, president van de Geheime Raad en de Raad van State (4). Het is niet zo dat de auteur vroeg om anoniem te blijven, zoals Dierickx beweerde (5), wel om geen ruchtbaarheid te geven aan het plan. Hoewel de brief slechts in kopie bekend is en de kopiist de naam van de auteur niet heeft overgenomen, kunnen we deze laatste vrijwel met zekerheid identificeren als Franciscus Sonnius (6). Frans van de Velde, geboren in 1507 in Son bij Eindhoven en daarom meestal Franciscus Sonnius genoemd, was in 1537 tot doctor in de theologie gepromoveerd. Hij was sinds 1545 inquisiteur en nam zowel tussen 1547-1549 als in 1551-1552 deel aan het concilie in Trente.

Een brief aan Viglius (7)

Dierickx denkt dat deze brief in de eerste maanden van 1552 geschreven werd, vanwege de vele verwijzingen naar Trente, maar dat hoeft volgens mij geen latere datum uit te sluiten. Ik vermoed eerder dat de brief werd geschreven op het ogenblik dat de auteur het project aan Viglius stuurde. In een brief van mei 1554 had Viglius nog verzocht om het plan op te sturen, maar Sonnius had dat geweigerd, uit angst dat het in verkeerde handen terecht zou komen. Misschien heeft Viglius hem kunnen overtuigen om het plan eerder toe te sturen, zoniet heeft hij moeten wachten tot Sonnius in oktober 1554 was teruggekeerd van zijn inquisitiereis in Friesland. Alleszins heeft Viglius het plan van Sonnius uiterlijk eind 1554 heeft in handen gekregen.

In zijn brief vertelt Sonnius hoe hij met kardinaal Sebastiano Pighini, voormalig voorzitter van het Concilie (tijdens de zitting in Bologna van 1547 tot 1549), in een gesprek was geraakt over de religieuze problemen in de Nederlanden. Pighini was tussen augustus 1550 en april 1551 als nuntius in de Nederlanden geweest en zodoende enigszins vertrouwd met de situatie aldaar. Hij vroeg Sonnius of hij geen oplossing wist voor de ketterbestrijding in de Nederlanden. Sonnius antwoordde dat hij het meeste heil zag in een bisdomherverdeling én in een betere scholing voor de hoogste functionarissen in het bisdom. Hij stelde voor dat in elke kathedraal minstens acht of negen prebenden gereserveerd werden voor doctores in de theologie of in het kerkrecht, en daarnaast nog twee of drie prebenden voor de adel, op voorwaarde dat ook de adellijke kandidaat een licentiaatsgraad in theologie of recht had. De bisschop zou aldus kunnen beschikken over een raad van geleerde mannen, die hem bijstond in rechtspraak, in de benoeming van bekwame priesters en in de uitroeiing van misbruiken. Op aanraden van Pighini zette Sonnius een en ander op papier en legde het voor aan Pighini en aan Juan Bernal Diaz de Luco, bisschop van Calahorra, die beiden enthousiast reageerden. Uit de brief blijkt dat Sonnius het plan niet rechtstreeks aan de keizer kon of wilde presenteren en een tussenpersoon zocht die dat voor hem deed. Nadat Pighini dat om diplomatische redenen geweigerd had, ging Sonnius op zoek naar iemand die dat wel kon doen. Hij legde het project voor aan de derde president van het concilie, Luigi Lippomano, bisschop van Verona, die aanbood om het naar Pedro de Soto te sturen, biechtvader en raadsman van de keizer en professor in Dillingen. De Soto raadde aan om het voor te leggen aan landvoogdes Maria van Hongarije, want de keizer zelf had het te druk. Zo kwam Sonnius uiteindelijk uit bij Viglius.

Een ambitieus plan

Viglius was enorm onder de indruk van het organisatorisch, geografisch en financieel doorwrochte plan, dat de ideeën van geografische herindeling en aandacht voor degelijke opleiding voor de hoogste ambtsdragers beter uitwerkte. Het plan stelde 11 of 12 nieuwe bisdommen voor, afhankelijk van 2 aartsbisdommen: Utrecht in het Noorden (met 4 of 5 suffragaanbisdommen) en Mechelen of Leuven in het Zuiden (met 5 suffragaanbisdommen). Van Utrecht zouden afhankelijk zijn: Deventer of Zwolle, Leeuwarden en/of Groningen, Haarlem of Alkmaar, en Middelburg. Van Mechelen of Leuven zouden afhankelijk zijn: 's-Hertogenbosch, Gent, Brugge, Mons of Soignies, en St.-Omer. De auteur liet overigens verstaan dat hij niet zo goed op de hoogte was van de situatie in Vlaanderen en het zuidwestelijke gedeelte van de Nederlanden. Het plan stelde ook nog een bisdom in Roermond voor, dat afhankelijk zou zijn van Keulen. Deze bisdommen waren rationeel ingedeeld op basis van bevolkingsaantal. Soms vielen de grenzen samen met de grenzen van de vorstendommen, maar als daar geen aanleiding toe was, had Sonnius heel andere grenzen getekend. De financiering van de nieuwe bisdommen kon komen van ofwel een soort belasting op de kloostergoederen en de goederen van de parochies ofwel kon een abdij in het bisdom geïncorporeerd worden. De abt of prior van de desbetreffende abdij of klooster kon tot eerste bisschop benoemd worden. Anders dan het bisdommenplan van 1525, dat het benoemingsrecht van de bisschoppen aan de vorst wilde toekennen, had Sonnius zeker geen absolutistische doeleinden. Het project stelt voor om de negen kanunniken bij toerbeurt te laten benoemen.

Viglius moet bijzonder gecharmeerd geweest zijn door de intellectuele aspiraties van het plan. Sonnius stelde zoals gezegd voor om de prebenden in het kathedraalkapittel voor te behouden aan doctores in de theologie of de rechten. Om aan de adel tegemoet te komen, was voor hen een licentiaatstitel genoeg. De introductie van een academisch geschoolde bisschoppelijke staf zou in de toekomst een effectievere controle op de lagere geestelijkheid toelaten. Dit voorstel hield ook een herstructurering van de inquisitie in. Drie doctores konden optreden als pauselijk inquisiteur, drie als bisschoppelijk inquisiteur. Ook dat zal Viglius als muziek in de oren geklonken hebben, want zowel hij als Sonnius waren in die jaren naarstig op zoek naar alternatieven voor de inquisitie.

Door het intellectuele niveau van de leiding van de Nederlandse katholieke kerk te garanderen hoopte Sonnius het katholieke geloof te redden en de wetenschap en beschaving in de Nederlandse gewesten op een hoger niveau te tillen. Jonge intellectuelen zouden de kerk niet langer de rug toekeren, maar zich aangetrokken voelen door de (financieel) aanlokkelijke functies. Deze vurige wens van Sonnius kwam voort uit zijn ervaringen als inquisiteur, waar hij in vele processen had gemerkt hoe onwetend het kerkvolk eigenlijk was. Hij wilde er zelf alles aan doen om die onwetendheid te bestrijden. Daarin vond hij een bondgenoot in Viglius, die eveneens de intellectuele malaise in de Nederlanden betreurde.

Sonnius zorgde er in zijn plan dan ook voor dat de bisschopszetels gevestigd werden in bestaande centra van studie en intellectuele vorming (bv. Utrecht, 's-Hertogenbosch, Deventer, Leuven). Over de opleiding van de bisschop zegt het plan niets. Dit had te maken met de voorstellen voor de dotatie. In die gevallen dat een abdij geïncorporeerd moest worden, kon de abt bisschop worden. Maar geen enkele abt bezat een graad.

Uitwerking van het plan

Hoe opgezet Viglius ook was met het ambitieuze plan, hij kon door de politieke omstandigheden niet anders dan het terzijde leggen. Door een nieuwe oorlog met Frankrijk werd hij overstelpt met werk. Bovendien rekende men voor de goedkeuring van het plan op de pro-keizerlijke paus Julius III, maar die nam na de schorsing van het concilie steeds meer afstand van de keizer en wierp zich in de Frans-Habsburgse oorlog op als bemiddelaar. In deze rol zou hij zeker de Franse bisschoppen niet willen grieven. Ook de houding van de keizer lijkt niet bevorderlijk geweest voor de realisatie van de plannen.

Pas met de inhuldiging van Filips II als landsheer van de Nederlanden (oktober 1555), kwam er een kentering. De koning was zeer opgetogen over het plan en wilde er alles aan doen om het door te voeren. Waarschijnlijk kort na het Bestand van Vaucelles op 5 februari 1556, waarin een wapenstilstand werd gesloten met de Fransen, gaf de koning aan Viglius en enkele getrouwen de opdracht het voorstel van Sonnius grondig te bestuderen en waar nodig verder uit te werken. Het bestaan en de werkzaamheden van deze commissie heeft men zo goed geheim weten houden dat we tot op vandaag niet precies weten wie er deel van uitmaakte. Viglius was er zeker bij, samen met Filips Nigri, o.a. kanselier van de orde van het Gulden Vlies en deken van Sint-Goedele in Brussel, een benefiecumulant en net als zijn collega Viglius een topdiplomaat. Ook Ruard Tapper was betrokken bij de verdere uitwerking. In de historiografie over de Opstand heeft men sinds 1559 dikwijls gediscussieerd of Granvelle, bisschop van Atrecht en de voornaamste raadgever van de landvoogdes al dan niet van deze commissie deel heeft uitgemaakt. Hoewel Granvelle zelf altijd in alle toonaarden heeft ontkend dat hij bij de bisdommenkwestie betrokken was, werd hij er door ongeveer iedereen wel verantwoordelijk voor geacht. Slechts één contemporaine auteur had een andere mening: Henricus Geldorpius, die beschuldigend naar Sonnius wees, en inderdaad veel beter op de hoogte moet zijn geweest. Granvelle heeft de oprichting van de bisdommen wel van zeer nabij gevolgd. Hoewel hij geen deel uitmaakte van de voorbereidingscommissie, werden zijn belangen behartigd door zijn stroman Viglius.

De commissie is in haar uiterst geheime opdracht goed geslaagd, getuige daarvan het nauwgezet uitgewerkte herstructureringsplan. Dat verenigde de plannen van 1525 en die van Sonnius van 1552 en paste ze aan aan de inzichten van de commissieleden en hun broodgevers. "De gedachte van een eigen Nederlandse kerk, die in Sonnius' plannen nog onvolledig is ontwikkeld, is door de commissie onder Viglius' leiding tot haar logische voltooiing gebracht", schrijft Postma (8). Ten eerste valt de rationele structuur op. In plaats van voor Sonnius' tweedeling koos men voor een driedeling. De effectiviteit van het voorgestelde plan wilde men nog vergroten door drie extra bisdommen te creëren in Antwerpen, Ieper en Leeuwarden. Henegouwen werd geen zelfstandig bisdom, en Waals-Brabant en Namen werden verenigd in het bisdom Namen. Een tweede kenmerk is de versterkte greep van de wereldlijke macht op de kerk. Geheel in de lijn van Granvelles politieke lijn en de algemene Europese praktijk van dat moment eiste de commissie het benoemingsrecht van alle Nederlandse bisschoppen op voor de landsheer. Dat men voor Mechelen als aartsbisdom koos in plaats van voor Leuven moet eveneens in dat verband gezien worden. Sonnius was voor Leuven, omdat hij, naar analogie met de situatie in de universiteit van Salamanca, de aartsbisschop wilde betrekken bij de hoogleraarsbenoemingen in de theologische faculteit. Door voor Mechelen te kiezen, verhinderde de voorbereidingscommissie dat de theologische faculteit een verlengstuk werd van de aartsbisschop en zijn kapittel.

Het plan was stilaan rijp voor de onderhandelingstafel. Maar in september 1556 viel Alva de Pauselijke Staat binnen. Pas toen Alva in september 1557 Paulus IV op de knieën had gedwongen, was de paus bereid om mee te werken aan het bisdommenplan. Sonnius herstelde eind 1557 het contact met Rome. De Leuvense theologen waren tijdens hun aanwezigheid op het Trents concilie bevriend geraakt met personen uit de naaste omgeving van de paus (Lippomano was secretaris van Paulus IV, Seberts was de apostolische protonotarius). Hoewel zij positieve geluiden hoorden uit Rome, werd de zending van een onderhandelaar toch nog enkele maanden uitgesteld. Viglius was wantrouwig en wilde eerst zekerheid over de kans op slagen. Kardinaal Caraffa, de neef van de paus die eind 1557 als legatus a latere aan het Hof in Brussel vertoefde om de vrede tussen de paus en Filips II te onderhandelen, kon hem die niet geven.

Sonnius in Rome

Ondanks het negatieve advies van Viglius, tekende Filips II op 8 maart de instructiebrieven die Sonnius naar Rome stuurden. Op 25 maart 1558 vertrok Sonnius. Onmiddellijk na zijn aankomst op 13 mei legde hij contacten in de pauselijke en curiale entourage. Door toedoen van de kardinalen Caraffa en Pacheco kon Sonnius de plannen bij de paus persoonlijk uit de doeken doen aan de hand van een aantal kaarten. Sonnius maakte indruk en de paus beloofde alle medewerking. Hij richtte inderdaad een commissie van zeven kardinalen op, waarvan ook Caraffa lid was. Het werd al snel duidelijk dat men over een aantal modaliteiten flink zou moeten onderhandelen. Ondanks de snelle belofte van de paus kondigden zich lange onderhandelingen aan en dat was niet naar de zin van de koning die gehoopt had met een vlotte bekrachtiging tegenstand in de Nederlanden te vermijden en de Staten-Generaal voor een voldongen feit te stellen. Zonder twijfel onder invloed van zijn neef betoonde Paulus IV zich uiterst terughoudend tegenover de voorstellen van Sonnius. Vooral het plan om Kamerijk, waar de paus de benoemingsrechten bezat, als suffragaanbisdom afhankelijk te maken van Atrecht, waar Granvelle bisschop was, wekte argwaan.

Men mag wel zeggen dat het geduld van Sonnius op de proef is gesteld. Zelf zette hij zich ijverig in door gesprekken te voeren, vergaderingen bij te wonen, rapporten te schrijven, te corresponderen met het Hof en veel te wachten. Tegen september was er nog maar vier keer vergaderd: de kardinalen waren verhinderd of ziek geweest en in de zomermaanden werd Rome ook nog eens geteisterd door een loden hitte. Sonnius schreef in een brief aan Viglius dat hij nog blij was dat de onderhandelingen niet in Ethiopië plaatsvonden. Tegen 19 september hadden Sonnius en kardinaal Puteo in naam van de ganse kardinalencommissie een definitief rapport opgesteld. Ook in de maanden nadien lijkt het erop dat bewuste vertragingsmanoeuvres de zaak belemmerden. Telkens opnieuw werd Sonnius met een kluitje in het riet gestuurd, zodat tegen het einde van het jaar nog altijd niets was bekrachtigd.

De geruchtmakende verbanning van de corrupte kardinaal Caraffa begin 1559 leek verbetering in de situatie te brengen, maar die hoop bleek ijdel. Plots beschouwde de paus alles wat tot dan toe bereikt was als het werk van zijn corrupte neef en wilde hij de zaak van voren af aan beginnen. Toen Sonnius begin maart het bericht kreeg dat de paus iemand naar de Nederlanden wilde zenden om de zaak ter plekke te onderzoeken, stuurde hij de paus een smeekbrief om van dat idee af te stappen. Sonnius en de andere leden van de commissie, de kardinalen, wisten hem met grote moeite van het voornemen af te brengen, maar dat betekende niet dat het einde van de tunnel al in zicht was. De houding van de paus is overigens wel begrijpelijk. In de winter van 1559 waren de vredesonderhandelingen tussen Filips II en Hendrik II in Cateau-Cambrésis van start gegaan en die wilde de paus onder geen beding verstoren door een slecht getimede afkondiging van de kerkelijke herindeling in de Nederlanden. De zaak bleef hangende tot 22 april en toen begon Sonnius te voelen dat het einde van de onderhandelingen wel eens nabij kon zijn. Op 10 mei ging hij met kardinaal Pacheco nogmaals aandringen. De paus beloofde tijdens het volgende consistorie alles te regelen. Eindelijk kwam hij zijn belofte na: op 12 mei mocht Sonnius zich aanbieden. Hij kreeg zelfs de eer om zelf het woord te voeren. Sonnius werd nog twee keer naar buiten gestuurd en weer binnen geroepen en dan eindelijk, na meer dan een jaar lobbywerk in Rome en meer dan zeven jaren voorbereiding ging de paus over tot de afkondiging van de bul (9). Sonnius moest hem bijstaan in het lezen van de plaatsnamen.

De bul Super Universas verbrak de kerkelijke banden van de Zeventien Provinciën met de oude bisdommen en richtte de voorgestelde drie nieuwe kerkprovincies op:

1. het aartsbisdom Mechelen, met suffragaanbisdommen Gent, Brugge, Ieper, Antwerpen, 's-Hertogenbosch en Roermond;

2. het aartsbisdom Utrecht, met Haarlem, Middelburg, Leeuwarden, Groningen en Deventer;

3. het aartsbisdom Kamerijk, met Doornik, Atrecht, Namen en Sint-Omaars.

Het hertogdom Luxemburg was niet in de reorganisatie betrokken.

De paus schonk de koning het benoemingsrecht voor alle bisdommen, met uitzondering van Kamerijk, op voorwaarde dat de koning alle kerkrechtelijke voorschriften in acht zou nemen en hij de kandidaten door Rome zou laten goedkeuren. Dat de dotatiekwestie een heikel punt was geweest tijdens de onderhandelingen, weerspiegelde zich ook in de bul, want die deed er slechts in vage bewoordingen uitspraak over. De nieuwe bisdommen moesten zoals voorgesteld hun inkomsten verwerven uit kerkelijke tienden, goederen en opbrengsten, maar dat gold slechts als overgangsregeling.

Nu de bul officieel was bekrachtigd, duurde het nog enkele maanden eer alle schrijfwerk voltooid was. Pas op 31 juli werd de bul bezegeld. Onmiddellijk vertrok een ijlbode die half augustus in Brussel was. Ik denk dat het nuttig is om hier terloops te vermelden dat deze bode ook de stichtingsbullen van de universiteit van Douai bij zich had. Net als de maatregel om van de kanunniken een academische graad te eisen, paste de oprichting van deze universiteit in de uitbouw van een katholieke intellectuele elite. Op aandringen van zijn raadsheren had Filips op 20 januari aan kardinaal Pacheco opgedragen om bij de paus een universiteit voor het Franssprekende deel van de Nederlanden te bepleiten. De koning vroeg om de onderhandelingen buiten Sonnius om te voeren, omdat deze laatste uit gehechtheid aan zijn Leuvense Alma Mater de plannen wel eens kon dwarsbomen. Toch schijnt Sonnius op de hoogte geweest van deze plannen. Ik vermoed dat hij daar wel een dubbel gevoel bij gehad zal hebben.

De realisatie van de bul en de dotatie van de bisdommen

De officiële toestemming was één zaak, maar de realisatie was een ander paar mouwen. Ik schets hier slechts enkele grote lijnen. De paus liet een commissie van vijf personen aanstellen, die de concrete realisatie van de plannen in goede banen moest leiden en de algemene bepalingen in een vaste vorm gieten. Op voorstel van Sonnius zetelden daar - buiten hemzelf - in: Granvelle, bisschop van Atrecht, Filips Nigri en de rechtsgeleerde (doctor utriusque juris) Michel Drieux (Driutius), deken van de Sint-Pieterskerk van Leuven. Deze laatste werd na zijn overlijden kort nadien vervangen door de Leuvense theoloog Petrus Curtius. Deze Commissie van Vijf??? goot de algemene bepalingen van de oprichtingsbul in een vaste vorm. Met de afbakening van de nieuwe bisdommen was men in maart 1560 al klaar. Op dat ogenblik circuleerden ook al lijsten met kandidaat-bisschoppen. In de bul werden de door Sonnius voorgestelde bepalingen omtrent de kathedrale kapittels overgenomen. Hieromtrent zou nog meer prosopografisch onderzoek gedaan kunnen worden.

Maar vervolgens stelde zich het probleem dat de onderhandelaars in Rome ook steeds voor zich uit hadden geschoven, het probleem van de dotatie van deze bisdommen. In plaats van de vooropgestelde kerkelijke tienden, goederen en opbrengsten te voorzien als inkomsten voor de bisschop, stelde de Commissie voor om bij een tiental bisdommen een hele abdij te incorporeren. (vb. Antwerpen kreeg Sint-Bernards, Mechelen Affligem, Tongerlo ging naar 's-Hertogenbosch (10), en de abdij van Egmond naar Haarlem; Roermond, Ieper, Deventer en Sint-Omaars kregen geen abdijen maar proosdijen en beneficies). Deze dotatieregeling was een zware aanslag op het bloeiende kloosterleven, vooral van de rijke Brabantse abdijen, maar de Commissie zag in deze regeling alleen maar voordelen. Op deze manier werden minder abdijen, kloosters en particulieren getroffen, vond de Commissie.

Toen de reorganisatieplannen uitlekten ontstond grote onrust en kwam het verzet op gang. Niet zozeer de nieuwe indeling werd bestreden, maar wel een aantal modaliteiten die de herstructurering met zich meebracht. De motivering van het verzet verschilde van groep tot groep. Dat verzet mag niet overdreven mag worden; het concentreerde zich vooral in Brabant, meer bepaald in de Staten van Brabant. In de juridische strijd hebben zowel de Leuvense faculteit rechten als de theologische faculteit zich als trouwe bondgenoten in het kamp van de regering geschaard. ??? [Hier zijn enkele zinnen weggenomen]

Pamfletschrijvers vertolkten de vrees van het gewone kerkvolk dat de nieuwe bisdommen de 'Spaanse inquisitie' zouden invoeren. Het inquisitoriale verleden van een aantal bisschoppen deed de zaak geen goed. Dit gerucht steunde niet op aanwijsbare gronden en de koning heeft dit ook nooit gewild.

De eis dat de nieuwe bisschoppen gegradueerd moesten zijn in de theologie of het kerkelijk recht, deed de adel steigeren. In de praktijk waren de hogere kerkelijke waardigheden weggelegd voor adellijke zonen, maar die achtten het beneden hun waardigheid om aan de universiteit te studeren. De adel zag met deze maatregel haar kansen op een lucratieve kerkelijke carrière ernstig slinken.

Ook een deel van de reguliere geestelijkheid, vooral die van de Brabantse abdijen, ging op haar achterste poten staan. Dat de benoemde abt, een seculiere geestelijke van buiten de orde die niet eens verkozen werd door de eigen monnikengemeenschap, volledige zeggenschap zou krijgen over de abdij mét inbegrip van haar inkomsten, kon niet anders dan voor fricties zorgen. Wanneer een rechthebbende een 'vreemdeling' als abt benoemde, zegt men dat de abdij 'in commende' werd gegeven. Doorgaans streek de 'allochtone' abt de inkomsten van de abdij op, maar verzuimde hij het zijn plichten als abt waar te nemen. De Brabanders hadden het echter voor elkaar gekregen om een commende-verbod in de Blijde Inkomst te laten inschrijven. De inlijving nu zagen zij als een permanente commende.

Door de incorporatieregeling zagen ook de Staten, vooral die van Brabant, zich in hun rechtspositie bedreigd. De (door de koning benoemde) bisschoppen hadden krachtens hun titel van abt zitting in het eerste lid van de Staten. Men vreesde voor een versterkte koninklijke controle. Vooral de figuur van Granvelle, die als commende-abt van Affligem in de Staten van Brabant mocht zetelen, werd gecontesteerd.

Dat Granvelle de nieuwe primaat der Nederlanden zou worden was een doorn in het oog van enkele hoge edelen, zoals Oranje en Egmont, die in de Raad van State een stille machtsstrijd met Granvelle voerden. Vooral Oranje, die in Brabant grote invloed had, orchestreerde het verzet.

Een missie vanwege de Staten van Brabant naar de koning om de definitieve afschaffing van de incorporatie te vragen had geen succes en de kwestie verzeilde in juridisch getouwtrek. De Raad van State schoof de zaak af op de Raad van Brabant, die een geschil moest beslechten tussen de regering aan de ene kant en de abdijen en de Staten aan de andere kant. Beide kampen probeerden hun positie te verstevigen door juridische adviezen in te winnen bij universiteiten en rechtsgeleerden. De Staten van Brabant stuurden een kleine missie door half West-Europa en betaalden een flinke duit aan haar adviseurs, maar wisten wel de universiteiten van Parijs, Bologna en Keulen achter zich te scharen. De regering kon rekenen op de steun van de Leuvense universiteit. Zowel de rechtenfaculteit als de theologische faculteit beweerden in hun advies van 4 juni 1562 dat de incorporatie volledig rechtsgeldig was. Het consult van de Leuvense juristen was nogal uitgebreid, dat van de theologen eerder bescheiden. ??? [zie supra, waar wat hier volgt ook al eens voorkwam; ik heb het daar weggenomen!] Volgens Dierickx getuigden ze van een - en ik citeer - "ontstellend onbegrip van het wezen en de vereisten van het kloosterleven" (11). Ook de rechtenprofessoren Johannes Molinaeus en Johannes Ramus konden zich niet in het advies van hun collega's vinden en weigerden om het te ondertekenen.

Hoe de zaak verder verliep kan hier niet helemaal uit de doeken worden gedaan. Kort gezegd wisten de abdijen en de Staten het laken grotendeels naar zich toe te trekken. De regering zag af van de incorporatie. Sonnius was inmiddels bisschop van 's-Hertogenbosch geworden. Hij had zich voor het hele bisdommenplan in de schulden gestoken en was de dupe van het Brabantse verzet: de rijke abdij van Tongerlo zou hem voorlopig niet uit zijn geldnood kunnen helpen, nu hij er geen abt kon worden.

De eerste bisschoppen

Door het verzet tegen de bisschoppen en de problemen die nog bestonden omtrent verschillende bisdommen, duurde het na de uitvaardiging van de circumscriptiebullen in 1561 vaak nog enkele jaren eer de benoemde bisschoppen hun zetel in bezit konden nemen. Voor sommigen is dat zelf nooit gelukt.

De eerste generatie bisschoppen was een uitgesproken Leuvense generatie. Buiten de aartsbisdommen Utrecht en Kamerijk en de bisdommen van de 'Franstalige' kerkprovincie (Atrecht, Doornik, Saint-Omer), vond men op alle bisschopszetels een alumnus van de Leuvense universiteit terug:

Deventer: Johannes Mahusius werd benoemd, maar is nooit in functie kunnen treden; na hem kwam Aegidius de Monte, baccalaureus in de theologie;

Groningen: Johannes Knijf, die theologie studeerde in Leuven

Haarlem: na Nicolaas van Nieuwland, kwam Godfried van Mierlo, die waarschijnlijk te Leuven studeerde;

Leeuwarden: eerst werd Remigius Driutius benoemd, maar die is nooit in functie kunnen treden;

Middelburg: Nicolaas de Castro;

Brugge: Petrus Curtius;

Gent: Cornelius Jansenius;

's-Hertogenbosch: Franciscus Sonnius, die in 1569 ook de eerste bisschop van Antwerpen zou worden; hij werd opgevolgd door Laurentius Metsius;

Roermond: Wilhelmus Lindanus.

Of dit te wijten is aan de rechtstreekse invloed van de universiteit is nergens uit af te leiden. Sonnius zelf heeft begin 1560 een aantal kandidaten voorgedragen, maar dat waren niet allemaal Leuvense alumni en zij zijn ook niet allemaal tot bisschop benoemd. Eerder was de benoeming van Leuvense alumni een logisch gevolg van de maatregel dat de kandidaten moesten gegradueerd zijn in de theologie of de rechten.

Besluit

De betekenis van de bisdommenkwestie kan nauwelijks overschat worden en de pauselijke bul Super Universas mag met recht en reden een mijlpaal genoemd worden in de geschiedenis van de Nederlanden. Beide zouden in overzichten van de Nederlandse geschiedenis best wat meer aandacht mogen krijgen. De nieuwe bisdommen vormden de organisatorische structuur die zorgde voor een relance van het katholicisme in onze contreien, mede omdat de nieuwe indeling de invoering van de tridentijnse decreten heeft mogelijk gemaakt. De bul creëerde in de Nederlanden een zelfstandige kerk, die globaal genomen niet meer afhankelijk was van buitenlandse machthebbers. Het finale plan, erfgenaam van verschillende andere plannen, deelde de bisdommen in in kleinere, rationeel ingedeelde en beter bestuurbare entiteiten, die rekening hielden met de politieke en de taalgrenzen. Daaraan koppelde het plan een intellectuele ambitie. Door van de bisschoppelijke staf een graad in de godgeleerdheid of de beide rechten te eisen, wilde het de katholieke kerk ook op intellectueel gebied hervormen.

De geografische herschikking bleek vooral voor de buitenlandse bisschoppen en belanghebbenden een probleem. Intern waren het eerder de bijkomende maatregelen van het plan en de consequenties daarvan die op verzet stuitten. In het bijzonder de dotatiekwestie heeft de gemoederen verhit en de resultaten van die verhitte gemoederen zijn genoegzaam bekend. Doch in het algemeen mag men het verzet tegen de nieuwe bisdommen niet overschatten.

Voor de Leuvense universiteit en de faculteit theologie in het bijzonder heeft het mes aan twee kanten gesneden. Enerzijds kon door de doctoraatsvoorwaarde de Leuvense universiteit zich verder profileren als toonaangevend intellectueel centrum. Inderdaad was de eerste generatie bisschoppen sterk Leuvens gekleurd en nadien zijn nog velen hen gevolgd. Anderzijds was Leuven geen aartsbisdom geworden en moest de Leuvense Alma Mater de oprichting van een universiteit in Douai dulden. Enkele Leuvense theologen hebben in dit proces een grote rol hebben gespeeld: Tapper, Curtius en vooral Sonnius hebben de zaak van de bisdommen behartigd en zo het nieuwe kerkelijke landschap mee vorm gegeven. Het was Sonnius' uitdrukkelijke bedoeling om de onwetendheid van het gewone kerkvolk te bestrijden; hierin zag hij een belangrijke rol weggelegd voor de Leuvense universiteit. Men kan zeggen dat Franciscus Sonnius zodoende de belangrijkste grondlegger is geworden van de katholieke hervorming in de Nederlanden.

1. De belangrijkste studies over de oprichting van de bisdommen in 1559 zijn: Michel Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II (1559-1570), Antwerpen: Standaard-Boekhandel - Utrecht: Het Spectrum, 1950; Michel Dierickx, Documents inédits sur l'érection des nouveaux diocèses aux Pays-Bas (1521-1570), 3 dln., Bruxelles: Palais des Académies = Brussel: Paleis der Academiën, 1960-1962 (Académie Royale de Belgique. Commission royale d'histoire = Koninklijke Belgische Academie. Koninklijke commissie voor geschiedenis); Michel Dierickx, L'érection des nouveaux diocèses aux Pays-Bas (1559-1570), Bruxelles: La Renaissance du Livre, 1967 (Collection "Notre passé"); Folkert Postma, 'Nieuw licht op een oude zaak: de oprichting van de nieuwe bisdommen in 1559', in: Tijdschrift voor geschiedenis, 103 (1990), p. 10-27; Gert Gielis, Zeldzaeme, nuttige en curieuse boeken. Onbekende bronnen over de oprichting van de bisdommen in de Nederlanden en de invoering van de Tridentijnse decreten in het fonds Van de Velde? (Thesis submitted in partial fulfilment of the requirements for the degree of Master in Medieval and Renaissance Studies), Leuven: Katholieke universiteit Leuven, Faculteit Letteren, Subfaculteit Geschiedenis, 2007. Het belang van de stichting van de bisdommen in 1559 voor het verloop van de Opstand in de Nederlanden blijkt bv. zeer duidelijk uit de recentste synthese hierover: Simon Groenveld, M.E.H.N. Mout, H.Ph. Leeuwenberg, De Tachtigjarige Oorlog: opstand en consolidatie in de Nederlanden (ca. 1560-1650), Zutphen: Walburg Pers, 2008 (een sterk uitgebreide en herziene heruitgave van: De kogel door de kerk? De opstand in de Nederlanden 1559-1609, Zutphen,1983, en De bruid in de schuit. De consolidatie van de Republiek 1609-1650, Zutphen, 1985).

2. Deze bijnaam komt voor in een pamflet: Aenden Eerweerdigen, Heylighen ende Hoogh-gheleerden Doctoor, ende Magister noster, Heer Franciscus Sonnius, Eerweerdigh Bisschop van s'Hertoghen-bosch (Vader aller nieuwe bisschoppen inde Nederlanden) saluyt ende benedictie, [s.l.: s.n.], 1569, [8] p. (Koptitel: "Datum in onse musæo den vijfden januarij ... int jaer M.D.L.X.I.X. - V.E. goedtwillighe dienaer in alles, wat ick lichtelijck vermach") (aanwezig in UvT-bibliotheek). Waarschijnlijk gaat het hier om een gedeelte uit het beroemde pamflet van Marnix, dat ook tegen Sonnius gericht is en waarvan de eerste druk uit 1569 zou zijn: Philips van Marnix van Sint Aldegonde, De byencorf der H. roomsche kercke, [S.l.]: [s.n.], [1574].

3. Dierickx???

4. De biografische studies van Folkert Postma, Viglius van Aytta als humanist en diplomaat (1507-1549), Zutphen: Walburg Pers, 1983 en vooral Viglius van Aytta: de jaren met Granvelle (1549-1564), Zutphen: Walburg Pers, 2000 zijn zeer informatief voor de bisdommenkwestie.

5. Dierickx???

6. De beste recente biografie van Franciscus Sonnius is te vinden op de website De Tachtigjarige Oorlog: dutchrevolt.leidenuniv.nl; verdere literatuur kan men via deze website op het spoor komen.

7. Deze brief is uitgegeven in:

8. Postma???

9. Deze bul is uitgegeven in: ???

10. Ambrosius Erens, Tongerloo en 's-Hertogenbosch. De dotatie der nieuwe bisdommen in Brabant 1559-1596, Tongerloo: Drukkerij der Abdij, 1925. Zie thans ook: Gielis, Zeldzaeme, nuttige en curieuse boeken. P.???

11. Dierickx???